Artikel
De tafel staat er nog. Maar de vier mannen, die er ooit hun zorgen deelden over hoe het nou verder moest met de markt, zijn niet meer onder de levenden. Gerard Pater, Piet Vroegop, Jaap van Zoonen en Jan Peetoom sr. zagen in 1953 met lede ogen aan hoe de eens zo florerende Schager weekmarkt was ingezakt. De aanvoer van vee was op een dieptepunt, net als het bezoekersaantal, en de kooplui klaagden gelijk op met de boeren.
Het ging marktmeester Gert Pater, in het dagelijks leven bode op het gemeentehuis, aan zijn hart. Hij had ideeën voor zijn markt, hij had zelfs visioenen. Met zijn drie kompanen, borreltje erbij, kwamen die ideeën aan de stamtafel van De Posthoorn tot leven. Een Westfriese markt moest er komen. Alle Schagenezen in klederdracht, folkloristische dansgroepen, een optocht met karren en paarden, dat zou wat zijn. Op touw zetten zou ze wel lukken. Marktkoopman Vroegop zou zijn collega's makkelijk meekrijgen en chef redactie Jaap van Zoonen kon met zijn Schager Courant de publiciteit verzorgen. Om het te organiseren waren ze met Jan Peetoom erbij mans genoeg. Samen kenden ze heel Schagen, aan deelnemers zou het niet ontbreken. Maar wie ging zo'n folkloristisch feest betalen? De middenstand moest over de brug komen. Die zou per slot ook voordeel hebben als er weer volk naar Schagen kwam. En ze moesten 'de hoge heren van het stadhuis' zien mee te krijgen. Op hoge heren hadden de mannen 'een koikie'. Doe maar gewoon, vonden ze, dan doe je gek genoeg.
Op donderdag 12 augustus 1954 beleefde Schagen de eerste West-Friese Marktdag. De aanleiding had het edele viertal gevonden in het 25-jarig marktjubileum van twee kooplieden. Het feest was op touw gezet door een jubileumcommissie. Die had er onder meer voor gezorgd dat in Schagen van vele gevels de nationale driekleur én de geelrode vlag van Schagen uithingen. Het festijn begon op het NS-station, waar een Tiroler dansgroep aankwam die in optocht naar de Markt werd geleid. De stoet werd voorafgegaan door een boer met koe, erachter Schagenezen in Westfries pak, op instructie van de organisatie gemaakt of samengesteld. De vrouwen in zelfgemaakte rokken en lijfjes, sommigen al met kap en dek op, de mannen in zwart kostuum of in de blauwe kiel. Behalve de Tirolers trad ook de Wieringerwaardse dansgroep aan, die destijds een grote bekendheid genoot. Schagen had er nog geen, maar wel waren met een voor de gelegenheid samengesteld groepje twee dansen ingestudeerd. Na afloop werden de dansers en andere genodigden getrakteerd op een boerenmaaltijd in De Roode Leeuw. Ook een ideetje van Gert Pater. Het menu: groentesoep vooraf, met daarna achtereenvolgens grauwe erwten met rozijnen, rijst met krenten en griesmeelpudding met bessensap. Ik ken er die ervan gruwen, maar een rechtgeaarde Westfries van vijftig plus loopt er het water bij in de mond.
Daar had moeder Huiberts even voor moeten proefdraaien. De ingrediënten waren haar niet vreemd, maar dit menu serveren voor meer dan vijftig mensen was nieuw. Hoe de maaltijd de Tiroler Buben en Mädels heeft gesmaakt vertelt de geschiedenis niet, maar de vier musketiers moeten ervan hebben gesmuld. Toen de borden leeg waren zullen ze het glas naar elkaar hebben geheven. Want ondanks de regen hadden ze de potentie gezien van hun Westfriese gastdag. Daarom pakten ze door en al in 1955 hadden ze hun tien donderdagen. Met Gert Pater in de frontlijn werden marktkooplui, burgers en winkeliers in Westfriese kledij gepraat en zo nodig gesommeerd, want Pater ging een harde aanpak niet uit de weg. Hij maakte niet enkel vrienden, ook niet onder de stadsbestuurders, die aanvankelijk niet als boertjes van buiten over straat wilden. De Westfriese markt konden zij evenwel niet meer keren, evenmin als de winkeliers die er geen brood in zagen. De geest was uit de fles. Met hun enthousiasme, doorzettingsvermogen en creativiteit maakten de vier volhouders de Westfriese folklore tot wat het vandaag is, zestig jaar na de conceptie in De Posthoorn.
De velen die nu, van heinde en verre, op een van de tien donderdagen naar Schagen komen krijgen een volwaardig en wekelijks wisselend dagprogramma voorgeschoteld. Daar is de Westfriese maaltijd echter niet bij inbegrepen. Die is volgeboekt voor deelnemers en organisatie. Dat waren er in de jaren van moeder Huiberts alle donderdagen vijftig tot zestig. Nadat ze de scepter had doorgegeven aan haar schoondochter Emmie begon dat aantal op te lopen. Van honderd naar wel honderdvijftig, honderdzestig. Daar was nogal wat voor nodig, vertelt Emmie Huiberts. Zestig liter melk (voor de rijstepap en de pudding), vijftig liter soep en veertig kilo grauwe erwten. 'De griesmeelpudding deed ik een dag tevoren. Als die klaar was ging hij de koeling in. Over de grauwe erwten gingen boter en warme, gewelde rozijnen. Dan de rijst. Die moest na het koken warm gehouden en dik worden. De boerin deed dat vroeger in de bedstee, ik in dozen met oude kranten. Dat werkte ook. De rijst werd opgediend met boter, suiker en gewelde krenten. En dan was er pudding toe.'
Na Emmie Huiberts zetten de nieuwe eigenaren van Markt 18 de traditie voort, tot op de dag van vandaag. Het is telkens weer aanpoten in de keuken, maar daar staat tegenover dat de afwas meevalt. Het hele menu wordt immers gegeten uit hetzelfde bord en met één lepel. Cor Huiberts herinnert zich een maaltijd, waarvoor hooggeplaatste gasten waren uitgenodigd ter promotie van de Westfriese markt buiten de regio. Burgemeesters en wethouders waren erbij van omliggende gemeenten en bestuurders van de Nederlandse Spoorwegen. De organisatie wilde de NS zo ver krijgen om op de Westfriese donderdagen een speciale marktexpres in te zetten. En daarbij bleven de ambities van de organisatie niet, want er zaten zelfs vertegenwoordigers van de KLM aan. Hoge heren kortom. Allen moesten aanschuiven aan de lange tafels. Ome Gert zal met zijn pretoogjes het menu hebben aangekondigd voor de jôôs en moide: 'Soep met kluif, greeuwe urte met rezoine, roist met krente en pudding met bessepent.' Het zou me niet verbazen als hij tegelijkertijd de gezichten van het hooggeplaatste gezelschap heeft gemonsterd. Maar of die het nu lekker hebben gevonden of niet, ze hadden in elk geval thuis een verhaal te vertellen. Want ook zij kregen niet meer dan één bord en één lepel, ten teken dat voor de Westfries ieder gelijk is.