Artikel
Achter de boerderij waarin ik geboren ben stonden in mijn kinderjaren de restanten van een broeikas. Een lange, lage zijmuur en een achtermuur met een hoog raamkozijn waaruit het glas verdwenen was. Meer was er van de kas niet over. Ik herinner me de hitte van de zomerzon in de hoek waar de witstenen muren samenkwamen. Dat zich eerder op die plek een klein wonder had voltrokken, daarvan was mij niets bekend.
Mijn ouders trouwden in 1947. Zij kwamen beiden uit Heerhugowaard. Vader werkte als vrachtwagenchauffeur bij groentengroothandel Deutekom op het Noord en was in de kost bij Willem Kiezeling in de Veldstraat. Nu zocht hij een huis. Maar op de golf van naoorlogse jonggehuwden was Schagen niet berekend. Daarom vorderde de gemeente woonruimte bij burgers die wel wat konden inschikken. Mijn ouders werden naar Noord 66 gestuurd, waar Piet Engele en zijn vrouw Alie Berger een stolpboerderij bewoonden. Na een onwennige kennismaking brak spoedig het ijs; mijn ouders trokken bij het kinderloze boerenechtpaar in. De voorkeuken werd hun woonkamertje en op de koegang werd met bordkarton een slaapkamer afgeschut. In 1948 werd mijn broer Jack geboren, in 1949 ik. Wij hebben bij oom Piet en tante Alie de mooiste jeugd gehad die kinderen zich kunnen wensen. Een boerderij met kippen, schapen en koeien, het paard Jans. Een grote bloementuin, een boomgaard, een voetbalweitje. En een sloot waar moeder ons bij weghield omdat er de bullebak in rondloerde, klaar om ons onder water te sleuren als we te dicht bij de kant kwamen.
Op de zaterdagavond, vanuit de wasteil in onze pyama, mochten we bij oom Piet en tante Alie een boterham komen eten. Een boterham met roomboter en dik gesneden Goudse kaas. Ze hadden een ruime woonkamer met statig meubilair. Ik kwam er graag, ondanks het portret dat centraal in de kamer hing. Het was de foto van een man op jaren. Een man met een brede kaak en een borende blik, die je gevangen hield waar je ook ging zitten. Zelfs het feit dat hij dood was stelde mij niet gerust; ik zag in hem de bullebak. Zijn naam was Piet Henneman, tante Alie sprak met eerbied over hem. Hij had de boerderij en de bijbehorende landerijen aan haar, zijn nicht, nagelaten. Meer wist ik niet. Tot ik wat in de geschiedenis van Schagen ben gaan grasduinen. Toen stuitte ik op een krantenbericht met foto van 26 juli 1937.
‘In den nacht van Zaterdag op Zondag heeft zich in de cacteënkas van den heer Henneman aan het Noord alhier een wonder uit de tropische plantenwereld voltrokken: de Koningin van den Nacht bloeide. Slechts enkele kostelijke uren vertoonde zich het binnenste der exotische bloem in zijn wondere pracht; om 6 uur des avonds was de reuzenknop, waarbinnen bladeren, meeldraden en stampers verborgen lagen, nog roerloos, doch na een half uurtje speurde het scherpe oog van den heer Henneman leven in de forsche kelkbladeren en langzamerhand begonnen deze te wijken. Eindelijk lichtte een crême-gele stralenkrans op boven het stugge groen van het vreemdsoortige cactuslichaam. Binnen dezen krans een dubbele rij breede witte bloembladeren en toen werd het hart der Koningin zichtbaar: talrijke tengere lichtgele meeldraden rond een witten stamper. De menschen, die het wonder meemaakten, beseffen het: een ontloken-zijn, een weelde-glans, van een paar luttele uren; dan sluiten de eerst beloftevolle windselen zich in onverbiddelijken greep om de nachtschoonheid toe: een hand met geelgroene vingeren lijkt het, waaruit, verleefd en krachteloos, de nu goorwitte bloemlinten neerdruipen…..’
‘Verleefd en krachteloos’ was ook de kweker zelf geworden, maar ik herkende hem. De man met het eens zo boze oog, voor wie de kleine Peter bang was, hier gefotografeerd een jaar voor zijn dood. Geen groter contrast dan tussen die gelooide kop en de verlegen bloem die zich, voor enkele uren slechts, in al zijn pracht liet zien. De geschiedenis ontvouwt zich als een teruggedraaide film. De bouwval van mijn kindertijd herschept zich tot de broeikas van weleer, met passiebloemen langs de muren, een indringende warmte en de zoete geur van potgrond. Onder het glazen dak zie ik Piet Henneman met grove, tedere handen twaalf maanden lang liefdevol bezig met zijn planten, geduldig wachtend op de nacht waarin zijn Koningin zich op haar mooist aan hem zal tonen. In de man van wie ik in mijn kinderfantasie een bullebak maakte, ging een knuffelboer met groene vingers schuil. Toch goed dat er geschiedschrijving is.