Artikel
Het was bar slecht gesteld met het transport in West-Friesland zo rond 1900. De wegen waren smal, slecht en 's winters vaak onbegaanbaar. De vaarten, sloten en sluizen waren net breed genoeg om melkschuiten, pramen met hooi en vee, of de damschuiten voor de tuinders door te laten. Voor een flink transport over water, zoals een lading steenkolen, bestond er in West-Friesland geen mogelijkheid. Alkmaar en Purmerend waren goed te bereiken door het Noordhollands Kanaal, maar Schagen lag geïsoleerd. En de oude havensteden Hoorn, Enkhuizen en Medemblik hadden geen doorvoermogelijkheden.
Er werden ideeën ontwikkeld voor een kanalenstelsel in West-Friesland. Al omstreeks 1863 had ir. J.W.F. Conrad een plan gemaakt dat alom instemming ontving. Maar dat betekende niet dat er ook maar één spade de grond inging. Het plan ging de la in en bleef daar liggen.
Kanaalvereniging
Zelfs het oprichten van de Westfriesche Kanaalvereniging in 1890 door de Friese schoolmeester Willem Kloeke mocht niet baten. Kloeke kon niet begrijpen dat er in West-Friesland niet – zoals in Friesland wel gebeurde – een net van kanalen kon worden aangelegd waar velen baat bij zouden hebben. Pas tijdens de Eerste Wereldoorlog kwam er schot in de zaak. Hoorn kon zich verheugen in de ondernemende burgemeester A.A. de Jongh. De man zag kans de in Hoorn geboren C.J.K. van Aalst bij de plannen te betrekken.
De veelbelovende jonge ingenieur J.A. Ringers (1885-1965) werd in dienst genomen voor de uitwerking van de plannen voor het destijds vorstelijke salaris van 5.380 gulden per jaar. Ringers ging wonen aan het Grote Oost in Hoorn. Op de fiets reed hij West-Friesland rond. Overal sprak hij met boeren en tuinders, ondernemers en directeuren van zuivelfabrieken om met een goed onderbouwd plan op tafel te komen. Landmeters werden er op uitgestuurd. Tekenaars gingen aan het werk.
Van Aalst stak 5.000 gulden in de voorbereidingen. De West-Friezen rolden van hun stoel. Iemand die vijf ruggen in een project stak moest gek zijn, bulken van het geld, of geloven in het plan.
De dorpsdichter van Opmeer jubelde het uit bij zoveel gulheid:
Westfriezen, luister wat ik zeg:
Daar is een man geboren
Niet heel ver van de Koepoortsweg
In 't kleine stadje Hoorn.
Dat is ‘Van Aalst’, da's onze man,
Die gaf vijf duuzend gulden
Voor 't onderzoek van 't groote plan.
Van Aalst, 'k breng u mijn hulde!
De West-Friese gemeenten vonden het een mooi plan. Als het maar geen geld zou kosten, want dan gaven ze niet thuis. De waterschappen gingen dwars liggen. Zij waren er immers om het water zoveel mogelijk buiten de Omringdijk te houden. Kanalen met sluizen
Cornelis Lely
Ringers ging zelf ook twijfelen of de kanalen wel rendabel zouden zijn. Hij dacht aan zijn leermeester Cornelis Lely, die hoge verwachtingen had van de automobiel. Al in 1906 had Lely in een toespraak aangedrongen op de aanleg van wegen: ‘Wij moeten mijns inziens niet alleen klagen over het te harde rijden met automobielen en naar strafbepalingen daartegen zoeken, doch moeten ook wat verder zien en trachten, door wijziging der wegen, het harde rijden daarop zonder bezwaren mogelijk maken.’
In de jaren twintig zag Ringers dat het aantal vrachtauto's snel toenam. Uiteindelijk werden alleen de kanalen van Schagen naar Kolhorn en van Alkmaar naar Kolhorn gegraven. Dat had vooral te maken met de plannen voor de Wieringermeer. Ringers hield de zaak voor gezien. Hij verliet Hoorn en trok naar IJmuiden waar hem een dankbaarder karwei wachtte: de aanleg van de ‘Grootste sluizen ter wereld’.
Waardpolderbrug - wat blijft is een mooie plaatje
Ruud Spruijt - Westfries genootschap